In 1996 begon uitgeverij Houtekiet aan de 'Vlaamse Bibliotheek', een reeks van 36 Vlaamse romans uit de episode 1927-1970, à rato van zes boeken per jaar. Zopas verscheen nummer 30 en dat lijkt een goed moment voor een round-up.
Sinds het derde jaar is telkens een nawoord voorzien, waarin de auteur gesitueerd en het bewuste werk in zijn oeuvre gekaderd wordt. Dat verhoogt de waarde van de uitgave ten zeerste. Bij de eerste twaalf romans moesten we het stellen met een korte, zij het verhelderende tekst op de achterflap.
Verder valt het op dat deze reeks, die samengesteld is door Hugo Bousset, geen canon brengt van 36 klassiekers die iedereen gelezen zou moeten hebben. Bousset heeft willen tonen hoe de roman in Vlaanderen sinds 1927, het jaar dat algemeen aanzien wordt als het moment waarop er een duidelijke vernieuwing vastgesteld wordt, gegroeid en geëvolueerd is. Toch vind ik dat op zijn keuze van titels af en toe iets op te merken valt. Bij sommige auteurs heeft de sel…
Lees verder
In 1996 begon uitgeverij Houtekiet aan de 'Vlaamse Bibliotheek', een reeks van 36 Vlaamse romans uit de episode 1927-1970, à rato van zes boeken per jaar. Zopas verscheen nummer 30 en dat lijkt een goed moment voor een round-up.
Sinds het derde jaar is telkens een nawoord voorzien, waarin de auteur gesitueerd en het bewuste werk in zijn oeuvre gekaderd wordt. Dat verhoogt de waarde van de uitgave ten zeerste. Bij de eerste twaalf romans moesten we het stellen met een korte, zij het verhelderende tekst op de achterflap.
Verder valt het op dat deze reeks, die samengesteld is door Hugo Bousset, geen canon brengt van 36 klassiekers die iedereen gelezen zou moeten hebben. Bousset heeft willen tonen hoe de roman in Vlaanderen sinds 1927, het jaar dat algemeen aanzien wordt als het moment waarop er een duidelijke vernieuwing vastgesteld wordt, gegroeid en geëvolueerd is. Toch vind ik dat op zijn keuze van titels af en toe iets op te merken valt. Bij sommige auteurs heeft de selectie met licenties te maken, maar dat is niet steeds het geval. Ik vind het doodjammer dat voor Lode Zielens opnieuw naar Moeder waarom leven wij gegrepen is, terwijl Het duistere bloed zoveel vernieuwender was. Evenzeer betreur ik dat de verhalen van Maurice D'haese de voorkeur hebben gekregen op zijn oorlogsroman De heilige gramschap, een van onze weinige existentiële romans. Bousset koos wel eens meer voor een bundel verhalen, o.m. bij Boon, Claus en Hugo Raes. Bij die laatste is dat ook weer heel erg jammer, want hoewel er op de kwaliteit van die verhalen niets af te dingen valt, is Raes toch vooral vernieuwend in zijn romans. Maar iedere keuze is persoonlijk en er worden in deze reeks verscheidene romans aangeboden die anders misschien definitief en ten onrechte in de nevelen des tijds zouden zijn verdwenen wegens onbekend. Scheherazade van Raymond Brulez en Mathias 't Kofschip van Fernand Auwera zijn hier treffende voorbeelden van. En sommige échte klassiekers als Xanthippe van Paul Lebeau en Dood van een non van Maria Rosseels, boegbeelden van de traditionele roman, vallen dan weer op door hun onverminderde actualiteitswaarde en hun leesbaarheid. Zij zijn net als De Ramkoning van Rose Gronon in de reeks opgenomen vanwege de thematiek die zij behandelen, maar het zwaar op de hand liggende proza van Gronon en de veronderstelde kennis van de Griekse mythologie maken dat laatste boek minder genietbaar.
Sommige auteurs vallen op door hun afwezigheid, zoals Jan Walravens of Willy Roggeman. Anderzijds zitten er ook prozateksten in van schrijvers die vooral naam gemaakt hebben als dichter. Op zich is het fijn om iemand als Paul Snoek in de reeks te hebben, maar de relevantie van een bundel als Reptielen en amfibieën ontgaat mij een beetje.
Berichten om bestwil van Gust Gils is in hetzelfde bedje ziek. Net als Snoek is hij oprichtend redactielid van Gard Sivik en exponent van de vijvenvijftigers, de tweede experimentele dichtersgeneratie. Daarnaast schreef Gils zogenaamd 'paraproza', maar zelfs daartoe schijnen de teksten uit Berichten om bestwil niet te horen. De stukjes zijn af en toe grappig, maar veel meer valt er niet over te zeggen. Ook niet dat het typisch was voor de jaren '60, want tegelijkertijd zijn er nog twee andere bundels experimenteel proza van dichters verschenen: Scherpschuttersfeest uit 1968 van Marcel van Maele en Grillige Kathleen uit 1966 van René Gysen. Beide romans zijn allesbehalve klassiek; het zijn marginale werken, die verschenen in avant-gardistische reeksen, resp. in de '5de Meridiaan' van Manteau en in de 'Nieuwe Nijgh Boeken' van Nijgh & Van Ditmar. Ze werden ook niet herdrukt, wat voor een klassieker nogal essentieel is. Het zijn ook niet echt romans, maar in ieder geval wel teksten in proza, die tonen hoe ver men in die jaren bij ons met proza durfde te gaan. Dat de grenzen hiermee ongeveer bereikt waren, blijkt uit het feit dat het volgende deel in de reeks Lang weekend is, de tweede roman van Walter van den Broeck, ook al uit 1968.
De bundel van Gust Gils valt door iets bijzonders op: er is teksteditie op gebeurd. Dit is het werk van Yves T'Sjoen en de enige keer in de hele reeks dat de lezer zeker is dat hij een goede leestekst heeft. Je kan hiervoor bezwaarlijk uitgeverij Houtekiet een verwijt toesturen. Wetenschappelijk verantwoorde tekstedities zijn geen zaak van een individuele uitgever, maar van de subsidiërende instanties. Ik vraag mij af waarom het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) hiervoor niet zelf initiatief heeft genomen, zij hadden zeker een ondersteunende rol kunnen spelen. Van een samenwerking zouden zowel CTB als Vlaamse Bibliotheek beter zijn geworden. En het is niet dat het materiaal niet voorhanden is: de handschriften van de teksten van Gysen, Van Maele en Van den Broeck zijn in het AMVC-Letterenhuis aanwezig, dus een degelijke tekstcorrectie en verantwoording was mogelijk geweest. En bij het manuscript van Grillige Kathleen zitten zelfs nog twee niet opgenomen hoofdstukken.
In dezelfde context heb ik ook mijn bedenkingen bij het recent verschenen deel 10b uit de reeks: Het dwaallicht van Willem Elsschot. Het Constantijn Huygens Instituut -- de Nederlandse tegenhanger van het CTB -- is volop bezig met een wetenschappelijke editie van Elsschots volledige werken. Ik begrijp het dilemma, want Elsschot kan moeilijk in deze reeks ontbreken. Maar ondertussen wordt de lezer een beetje bij de neus genomen.
De reeks 'Vlaamse Bibliotheek' toont aan dat er nood is aan een dergelijk initiatief, omdat het de lezer een tastbare leidraad biedt. Misschien moet men er maar eens aan denken om verder in de tijd terug te gaan, of ook om de bestaande periode verder uit te diepen met nieuwe titels. Misschien moet ook de mogelijkheid voor goedkopere pocketedities onderzocht worden. Een aantal teksten is tegenwoordig wel elektronisch beschikbaar via de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren, maar dat maakt een boek niet overbodig. En ten slotte zou men op zoek moeten gaan naar wegen om de lezers te bereiken. De goede tot voortreffelijke keuze van deze reeks uit het Vlaamse proza tussen 1927 en 1970 zou eigenlijk tot lezen en herlezen aan moeten zetten. [Johan Vanhecke]
Verberg tekst