Eenzaamheid, zinloosheid en eindigheid. De IJslandse auteur Jón Kalman Stefánsson durft het aan om expliciet over die moeilijke onderwerpen te schrijven, en dat in een poëtische stijl die de lezer meesleept. Sterke staaltjes van zijn kunnen zijn de trilogie 'Hemel en hel', 'Vissen hebben geen voeten' en 'Iets ter grootte van het universum'. In zijn nieuwe roman die onlangs in het Nederlands verscheen, 'Zomerlicht, en dan komt de nacht', levert hij alweer een topprestatie.
Stefánsson situeert zijn verhaal in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw, in een piepklein IJslands dorp, gelegen aan een fjord, waarover de schrijver mijmert: "In de lente trekt de fjord grappige, optimistische wadvogels aan, af en toe vind je op het strand schelpen en in de verte verrijzen duizenden eilandjes en riffen als onvolledige gebitten op uit zee - 's avonds bloedt het zonlicht erover uit en dan denken wij aan de dood."
In dat geïsoleerde dorp w…Lees verder
Eenzaamheid, zinloosheid en eindigheid. De IJslandse auteur Jón Kalman Stefánsson durft het aan om expliciet over die moeilijke onderwerpen te schrijven, en dat in een poëtische stijl die de lezer meesleept. Sterke staaltjes van zijn kunnen zijn de trilogie 'Hemel en hel', 'Vissen hebben geen voeten' en 'Iets ter grootte van het universum'. In zijn nieuwe roman die onlangs in het Nederlands verscheen, 'Zomerlicht, en dan komt de nacht', levert hij alweer een topprestatie.
Stefánsson situeert zijn verhaal in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw, in een piepklein IJslands dorp, gelegen aan een fjord, waarover de schrijver mijmert: "In de lente trekt de fjord grappige, optimistische wadvogels aan, af en toe vind je op het strand schelpen en in de verte verrijzen duizenden eilandjes en riffen als onvolledige gebitten op uit zee - 's avonds bloedt het zonlicht erover uit en dan denken wij aan de dood."
In dat geïsoleerde dorp waart de schrijver rond op zoek naar verhalen; ontregelende vertellingen over al te menselijke daden en drijfveren. Een markant relaas is dat van de directeur van de breifabriek, een typische manager die sterk verandert op het moment dat hij 'begint te dromen in het Latijn'. Hij verkoopt zijn hele hebben en houden, koopt oude boeken over het heelal - Galilei, Copernicus, Kepler - en houdt zich enkel nog bezig met de ruimte, wat hem in het dorp de bijnaam 'De Astronoom' oplevert.
Stefánsson suggereert dat de man de dagelijkse beslommeringen heeft omgeruild voor iets wezenlijkers. "Het leek alsof hij dwars door alles heen keek, door al het gedoe, het geleuter en de poeha die ons leven kenmerkt, dat we ons druk maken over overgewicht, over geld, rimpels, de politiek en een kapsel."
De schrijver laat niet onvermeld dat vijf vrouwen na de sluiting van de breifabriek werkloos achterblijven. Hij heeft het over 'tien werkloze handen', en verwijst in de loop van het boek naar dit gefrustreerde vrouwenkransje als naar 'de tien handen'. De schrijver verwijst wel vaker beknopt terug naar eerder vertelde anekdotes, met meeslepend effect.
De roman telt nog meer vreemde personages. Neem Agusta, de postbeambte die alle brieven opent en zo 'een van de beste verslaggevers van het dorp' wordt. De schrijver bedenkt een rechtvaardiging: "Je moet niet vergeten dat de winter lang kan zijn, traag, waarin niets gebeurt, we zijn met niet velen, er ligt sneeuw in de straten en de wind giert tussen de huizen. Dan heeft het zin om voor een onnozele boodschap naar het dorp te gaan, een toepasselijke opmerking tegen Agusta te maken en met nieuwtjes terug naar huis te lopen."
Stefánsson laat zijn blik ook glijden over Hannes, de politieagent die zich verhangt omdat 'de schaduwen hem hebben ingehaald'. Of over voormalig politicus Finnur Asgrimsson, die naar het dorp is gekomen om zijn memoires te schrijven, maar niet verder komt dan de regel 'de jaren die ertoe deden'.
Haast angstaanjagend in zijn kille uitvoering is de wraak van Asdis voor het overspel van haar man Kartjan. En het verhaal van Thuridur en Benedikt, die verliefd zijn op elkaar, maar slechts met moeite hun eigen sociaal onaangepaste gedrag weten te overstijgen, klinkt aanvankelijk een tikkeltje komisch, maar het eindigt in een nooit gezien drama.
Belangrijk is natuurlijk vooral de toon waarop de lotgevallen van al deze mensen worden verteld. Soms klinkt Stefánsson een beetje grappig-afstandelijk, soms een tikkeltje ironisch, maar nooit sarcastisch of neerbuigend, alsof deze alwetende verteller voortdurend wil zeggen: ziedaar de mens, met al zijn kleine hebbelijkheden, zijn eenzaamheid, zijn verdriet en zijn obsessies, maar hoe kan dat ook anders, hij is (maar) een mens.
Vert. Marcel Otten. Ambo/Anthos; 238 blz. € 21,99.
oordeel
Moeilijke thema's gebracht met ironie en poëzie.
Verberg tekst