Belofte maakt schuld
Andrea Bajani is een jonge, veelgeroemde en meermaals bekroonde auteur die de reputatie heeft zich van boek tot boek telkens opnieuw uit te vinden en die, deels in zijn romans, deels in meer journalistieke ‘reportages’, ingaat op steeds weer andere maatschappelijke verschijnselen en problemen, zoals de precaire arbeidsvoorwaarden van jongeren of de perverse effecten van de globalisering.
In De belofte, zijn vijfde roman en de tweede die nu in een — prachtige — Nederlandse vertaling is verschenen, worden we deelgenoot van de in de ik-vorm vertelde lotgevallen van de jonge onderwijzer Pietro. Deze Pietro is bij het begin van het boek net gaan samenwonen met zijn vriendin Sara, maar al snel komt het prille geluk van het verliefde stel onder druk te staan doordat de zo vurig gewenste zwangerschap almaar uitblijft. Er groeit een blokkade tussen de twee, een soort niemandsland dat wordt ingenomen door het niet bestaande kind: ‘Er volgde een lange periode waarin er niet meer over het kind werd gesproken. We draaiden er behoedzaam omheen, alsof het ergens in huis lag, onzichtbaar, onvoldragen, en we moesten opletten dat we er niet over struikelden’. Pietro en Sara lijken zich steeds meer voor elkaar af te sluiten en te vluchten in hun eigen wereld.
Zo wordt Pietro’s aandacht voortdurend getrokken door wat op het eerste gezicht bijverschijnselen van het leven lijken. De kinderen in zijn klas laat hij bijvoorbeeld met recordertjes allemaal geluiden opnemen op school en bij hen thuis: de lange neus van Silvia, de schoenen van Mattia, een rode pizza met ansjovis, snurkende vaders, slaande deuren, doodse stilte, enzovoort. Geluidjes die ze dan in het met rolluiken verduisterde klaslokaal doodstil met elkaar afluisteren en uitgebreid becommentariëren. Deze oefening lijkt symptomatisch voor de algemene houding van Pietro zelf: oog en oor hebben en ieder andere mogelijke antenne gebruiken voor het waarnemen, observeren en proberen te doorgronden van wat buiten jezelf ligt.
Maar waar hij een welhaast grenzeloze ontvankelijkheid aan de dag legt voor onderhuidse signalen van zijn leefomgeving en medemensen, strandt zijn relatie met Sara, degene die hem het naaste staat, juist in non-communicatie. En zo komt het dat hij op een dag, toevallig de laatste schooldag voor de zomervakantie, het huis halfleeg aantreft en een briefje vindt waarin Sara hem vertelt dat ze is vertrokken en dat zijn moeder heeft gebeld om te zeggen dat Mario dood is. En daaronder met vraagteken: Mario?
Met dat abrupte afscheid van Sara komt zo een tweede verhaallijn op gang: Mario was Pietro’s grootvader van moederskant die in de oorlog als soldaat in Mussolini’s troepen aan de verschrikkelijke veldtocht in Rusland had deelgenomen en daar als een van de weinige overlevenden, maar volledig getraumatiseerd van was teruggekomen. In het leven van Pietro en ook dat van zijn moeder was Mario slechts sporadisch aanwezig geweest, want hij verbleef meestal in een psychiatrische inrichting, maar hij drukte er wel een zwaar stempel op, aanvankelijk door zijn geweldsuitbarstingen, maar vooral door zijn beladen afwezigheid en zijn angstaanjagende, wezenloze voorkomen. In een reeks flashbacks worden we getuige van de luttele keren dat Mario zijn kleinzoon Pietro kwam ophalen van school en van de weerzin die Pietro dan voelde voor die lange, magere man, die door zijn klasgenoten ‘het skelet’ werd genoemd, en die ‘door de tijd was beroofd van zijn gezicht’, met op de plaats van zijn ogen niets dan twee donkere holtes. De nare, ongemakkelijke herinnering aan zijn grootvader had Pietro kennelijk zo diep in de taboesfeer verdrongen dat hij ook Sara nooit over Mario’s bestaan had ingelicht. En met zijn onvervulbaar geworden belofte aan Mario om hem nog eens te komen opzoeken in de inrichting, moet hij nu zien verder te leven.
Zonder dat er sprake lijkt van een bewuste keuze gaat Pietro zich in de lange leegte van de zomervakantie vullen met de levens van zijn moeder, van Mario en van Olmo, de zonderlinge nieuwe bewoner van het appartement waar hij vroeger met zijn ouders woonde, die ook in Rusland is geweest en al evenzeer door dat oorlogsverleden getekend is, en zodoende de rol van surrogaatopa inneemt. Maar hoe Pietro ook probeert om, aan de hand van oude foto’s, gesprekken en eigen en andermans herinneringen, grip te krijgen op het verleden van zijn ouders en grootouders, het blijft in wezen een gesloten boek voor hem. Temeer ook omdat al die herinneringsflarden bepaald niet leiden tot een samenhangend geheel. Italiaanse soldaten als Mario en Olmo waren misschien wel niet louter en alleen slachtoffer, maar moesten zich ook hebben bezondigd aan gruweldaden jegens Russische soldaten én burgers. Langzamerhand komt Pietro tot het besluit zelf naar Rusland af te reizen op zoek naar getuigen en resten van dat raadselachtige, tegenstrijdige, verschrikkelijke verleden, vooral ook om met iets tastbaars terug te komen voor Olmo, die nog dagelijks met zijn herinneringen worstelt.
Vanuit het Zuid-Russische plaatsje Rossosj in het bekken van de Don trekt hij eropuit samen met Olga, zijn geïmproviseerde gids en tolk ter plaatse, en haar dochtertje Sasjka. Wat hij aantreft, is nauwelijks een zwakke afspiegeling te noemen van wat hij zocht: het verleden blijkt zich grotendeels uit het landschap en uit de herinneringen van de mensen te hebben teruggetrokken. Maar als Pietro een van de gruwelfoto’s die hij van Olmo heeft meegekregen, laat zien aan een oude vrouw wier broer door de soldaten is opgehangen, ontmoet hij vergeving. Zo heeft de hele reis, alhoewel een directe confrontatie met de oorlogsgruwelen verder uitblijft, toch een louterende werking op Pietro, compleet met ‘wassing’ in de Don (met Olmo in zijn mobieltje aan zijn oor gekluisterd) en een grandioze afscheidsscène tussen hem en Olga’s grootvader, die in de oorlog met de Italianen een been heeft verloren:
‘We zwaaiden naar hem vanachter de raampjes, hij hief een kruk op, die aan de kant van zijn been, het gebaar van iemand die in de lucht schiet. Hij bleef staan tot we helemaal aan het eind van de onverharde weg waren, Sasjka die door het achterruitje keek hoe hij uit het zicht verdween. Op het laatst was hij wit van het stuifmeel, zijn jasje en zijn medailles zaten onder, het leek net of hij grijs werd, terwijl hij helemaal geen haar op zijn hoofd had. En dat stuifmeel daalde neer op heel Rusland, viel op onze auto, en op de wegen, en op de velden met al die doden die eronder lagen, overal op de steppe, en op de dieren, en op de vrouwen die over het land fietsten, en op de hoogspanningsmast, de lucht zat vol witte pluisjes maar bleef toch blauw te midden van al die zomersneeuw, die warme sneeuw die zich op alle dingen neervlijde.’Misschien dankzij de sterk doorvoelde empathie die er van Pietro uitgaat en die hij ook van zijn omgeving terugkrijgt, en wellicht ook doordat de dingen in Rusland een beetje ‘op hun plaats’ lijken te vallen, gaat hij ook zijn relatie met Sara in een ander licht zien en komt er weer een dialoog tussen hen op gang, eerst via lege sms-berichten, later gaandeweg ook weer met woorden, en zo creëert deze reis naar het verleden tegelijk een opening naar de toekomst.
De betrokkenheid van de hoofdpersoon Pietro bij zijn leefwereld blijkt uit de verrassende, rake waarnemingen en vergelijkingen waar deze roman vol mee staat, en wordt er in zekere zin ook door weerspiegeld. De vele passages met subtiele observaties uit het dagelijks leven dragen niet alleen aanzienlijk bij tot de poëtische kracht van dit boek, maar zijn ook functioneel doordat ze duidelijk maken hoe de empathie van Pietro werkt: door zich onvoorwaardelijk open te stellen en fijnzinnig te registreren, is hij in staat zijn eigen leven te verdubbelen met dat van anderen en ook echt belangstelling te hebben voor hen. Dat is niet alleen een gave, maar heeft ongetwijfeld ook te maken met de ethische grondhouding die uit de titel spreekt.
In dat opzicht is de Nederlandse titel misschien niet de gelukkigste keuze. Ten eerste omdat die titel eigenlijk al was gereserveerd voor romans van andere schrijvers — Friedrich Dürrenmatt (1958) en Chaim Potok (1969) — maar vooral omdat het bepaalde lidwoord de indruk wekt dat er in de roman maar één welbepaalde belofte wordt gedaan, terwijl de oorspronkelijke titel (Ogni promessa = elke belofte: in het Italiaans het begin van het spreekwoord ‘belofte maakt schuld’) ook in algemenere zin gelezen kan worden als moreel engagement om zich te openen voor de ander en vertrouwen te stellen in de toekomst, juist door een schakel te leggen naar het verleden. En in dat verband herbergt het troostrijke beeld van de neerdwarrelende Russische pollen ook een uitnodiging om de herinnering om te zetten in een toekomstgerichte inspanning om te vergeven en te vergeten.
[Clemens Arts]
Verberg tekst